Plan: | Zuid |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0606.BP0001-0002 |
Door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam is ten behoeve van het bestemmingsplan een archeologieparagraaf opgesteld.
De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. Ook worden bestemmingsplannen voorzien van een 'archeologieparagraaf'.
Afbeelding 12 - Ligging tracés oude dijken en kades in plangebied
Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid:
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
Afbeelding 13 - Begrenzing plangebied op topografische kaart uit 1850
Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied waarop klei is afgezet in verschillende periodes (Afzettingen van Duinkerke 0-III). Op het veen werd in de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling) gewoond. Op de Afzettingen van Duinkerke 0 en I kunnen bewoningssporen uit de IJzertijd en Romeinse tijd voorkomen. Het gebied bevindt zich tussen de mondingen van de (voormalige) waterlopen Harg en Schie. De riviertjes dateren vermoedelijk uit de laatste eeuwen voor Christus. De kleiafzettingen in het gebied zullen deels afkomstig zijn van deze riviertjes en voor een deel van de Nieuwe Maas. Op dergelijke oever- en dekafzettingen werd in de Romeinse tijd en de (Vroege) Middeleeuwen gewoond. In de 10de / 11de eeuw werd het (klei-op) veengebied ontgonnen (afbeelding 12). De maaivelddaling ten gevolge van de ontwatering van het veen maakte het gebied kwetsbaar voor overstromingen. De aanleg van rivier- en polderdijken was noodzakelijk. De dijken werden vanaf het begin vaak als woonplaats benut. Ten noorden van het plangebied ligt de Vlaardingerdijk. In het kader van de aanleg van de Beneluxlijn is in 1998 archeologisch onderzoek verricht aan de Vlaardingerdijk. De dijk is vermoedelijk in de 12de eeuw aangelegd en blijkt in verschillende fasen te zijn uitgebreid en opgehoogd. Tegen de Vlaardingerdijk werd in fasen vanaf de 14de eeuw het Oud- en Nieuw Westfrankenland bedijkt. In het noorden van het plangebied ligt, langs de nieuwe Haven, een klein gedeelte van de oudste dijk van het Westfrankenland (zie afbeelding 12 en 13, nr. 1). Er buiten lag lange tijd een zomerkade, ongeveer ter plaatse van de huidige Groenelaan (nr. 2). In de 17de eeuw werd de (later sterk opgehoogde) Frankenlandse Dijk (nr. 3) aangelegd in De Gorzen voor het Frankenland. Langs de (gekanaliseerde) monding van de Schie (Buitenhaven-Voorhaven) lagen in de 16de eeuw aanvankelijk slechts enkele boerderijen. De opbloei van Schiedam aan het einde van de 16de eeuw zorgde voor toename van de bebouwing langs de westelijke havendijk, die in de loop van de 18de eeuw geheel bebouwd blijkt te zijn (nr. 4).
In het gehele bestemmingsplangebied zijn vindplaatsen uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen te verwachten. De tracés van de dijken met een strook aan weerszijden ervan zijn kansrijk voor het aantreffen van relicten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Langs de Nieuwe Haven, de Buitenhaven en de Voorhaven kunnen bewoningssporen uit de periode van de opbloei van Schiedam vanaf circa 1600 worden aangetroffen.
Deelgebied A (zie afbeelding 14) betreft een jongere uitbreiding van het stadsgebied. Tot in de 18de eeuw is op historische kaarten slechts een enkele boerderij in deze zone afgebeeld. De jongere sporen langs het havenkanaal zullen veelal met ambachtelijke of industriële bedrijvigheid te maken hebben; sporen die in hun aard groter van oppervlakte zijn. Om deze reden kan binnen deze randzone van het stadsgebied, hoewel aangemerkt als een gebied met een hoge archeologische waarde, worden volstaan met een onderzoeksgrens van 200 m². Deze onderzoeksgrens sluit aan bij de regimes in de rest van het plangebied.
Afbeelding 14 - Archeologische onderzoeksgebieden
Uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden gelden de navolgende regelingen:
De gronden van het bestemmingsplan hebben allen de dubbelbestemming “Waarde - archeologie”. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod (met afwijkingsbevoegdheid) en een vereiste tot het hebben van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden welke de aanbevolen oppervlakte- en dieptematen overschrijden. Een archeologisch onderzoek is verplicht gesteld om af te kunnen wijken van het bouwverboden of om de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te kunnen verlenen.